Theodore Roosevelt

Theodore Roosevelt

Inleiding

Roosevelt, Theodore (New York City 27 okt. 1858 – Oyster Bay, N.Y., 6 jan. 1919), Amerikaans staatsman, president van 1901 tot 1909, studeerde rechten in Harvard en legde zich daarna toe op het schrijven van historische werken.

In 1882 werd hij lid van New Yorks wetgevende vergadering. Als onderminister van Marine (1897–1898) had hij een belangrijk aandeel aan de voorbereiding van de Spaans-Amerikaanse oorlog door zijn beroemde bevel aan admiraal Dewey om in geval van oorlog direct naar de Filippijnen te stomen (febr. 1898). Bij het uitbreken van de oorlog in april nam Roosevelt ontslag en vormde een korps vrijwilligers, de Rough Riders. Aan het hoofd van deze bereden troepen leidde hij op Cuba de aanval op de Spaanse stellingen op San Juan Hill, waardoor hij grote populariteit kreeg.

In het najaar van 1898 werd hij tot gouverneur van New York gekozen. In 1900 werd hij als Republikeins kandidaat vice-president onder William McKinley; nadat deze in 1901 was vermoord werd Roosevelt president, de jongste die de Verenigde Staten ooit hadden gehad. In 1904 werd hij herkozen.

Binnenlands beleid

Roosevelt voerde een gematigd progressief bewind. Zijn optreden tegen de trusts was halfslachtig. Zijn grootste verdienste lag op het gebied van de conservation, de bescherming van natuurlijke hulpbronnen, waartoe de National Conservation Commission werd opgericht, onder leiding van zijn medewerker Gifford Pinchot (1908). Van betekenis was voorts zijn actie voor voedselcontrole (Pure Food and Drug Act en Meat Inspection Act, 1906).

Pas na zijn aftreden in 1909, toen hij zich minder verantwoordelijk tegenover zijn partij voelde, durfde hij uiting te geven aan politieke ideeën die in strijd waren met de hervormingsideeën onder de meerderheid binnen zijn partij. Zo was hij bijvoorbeeld niet tegen trustvorming, mits gecontroleerd door de federale regering.

Buitenlands beleid

Op buitenlands gebied was hij als eerste president van mening dat het Amerikaanse isolationisme niet meer kon worden volgehouden. Om het graven van het Panamakanaal mogelijk te maken ensceneerde hij een opstand in Panama – toen een provincie van Colombia. Het met zijn steun zelfstandig geworden landje gaf hem daarop het recht de landengte te laten doorgraven.

Ten opzichte van Latijns-Amerika was zijn optreden in het algemeen grof: in 1904 kondigde hij de Roosevelt-corollary (aanvulling) op de Monroe-leer af, waarbij de Verenigde Staten aankondigden te zullen optreden in alle landen die zelf geen orde op zaken konden stellen. Ten gevolge van deze leer stelden Amerikaanse troepen in 1905 orde op zaken in de Dominicaanse Republiek, terwijl ook een reeks latere interventies ermee gerechtvaardigd werd.

Zowel in Azië als in Europa probeerde Roosevelt bij te dragen tot het bewaren van het machtsevenwicht. Daarom steunde hij in de Russisch-Japanse Oorlog eerst Japan met zijn sympathie, maar probeerde er vervolgens door bemiddeling voor te zorgen dat Rusland niet al te veel verloor. De vrede werd onder zijn toezicht gesloten (5 sept. 1905) en hiervoor ontving hij in 1906 de Nobelprijs voor de vrede. Voorts mengde hij zich in de Marokkocrisis tussen Duitsland en Frankrijk. Met deze politiek was Roosevelt zijn landgenoten ver vooruit; hij vond er weinig weerklank voor in het Congres.

Onafhankelijk politicus

In 1912 trachtte Roosevelt weer de kandidatuur van zijn partij te verwerven. Toen dat niet lukte, scheidde hij zich van de Republikeinse Partij af en trad op als kandidaat van zijn eigen Progressieve Partij. Na de verkiezingen, die door de Democratische kandidaat Woodrow Wilson werden gewonnen, trok Roosevelt zich terug, maar deed tijdens de Eerste Wereldoorlog veel van zich horen door zijn vurig pleidooi voor Amerikaanse inmenging aan de zijde van Groot-Brittannië en zijn bittere aanvallen op Wilson.