Lyndon Johnson

Lyndon Johnson

Inleiding

Johnson, Lyndon Baines (Stonewall, Tex. 27 aug. 1908 – San Antonio, Tex., 22 jan. 1973), Amerikaans staatsman, begon als onderwijzer en kwam in 1931 in de politiek als secretaris van de afgevaardigde van Texas. In 1935 werd hij directeur van de National Youth Administration (nationale jeugdzorg, een tijdens de crisis opgerichte organisatie) in Texas. In 1938 werd Johnson tot lid van het Congres gekozen, maar bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog ging hij direct onder dienst bij de marine en kreeg een onderscheiding (Silver Star) voor dapperheid tijdens een vlucht boven Nieuw-Guinea. Na een jaar keerde hij terug in het Congres (toen president Roosevelt alle Congresleden uit de dienst terugriep). In 1948 werd hij gekozen tot lid van de Senaat en in 1954 herkozen. In 1952 werd hij leider van de Democratische fractie. Hij bleek een uiterst bekwaam tacticus, waardoor hij grote invloed verwierf. In 1960 werd hij kandidaat voor het vice-presidentschap en met John F. Kennedy samen gekozen. Door de moord op Kennedey op 22 nov. 1963 werd hij president.

Binnenlandse politiek

Johnsons specifieke kracht lag op het terrein van de binnenlandse politiek. Hij nam de progressieve erfenis van Kennedy over en wist verschillende successen te behalen. De Wet op de burgerrechten en de Wet op het kiesrecht (resp. 1964 en 1965) waren zijn belangrijkste resultaten. In 1964 werd hij, na met een overweldigende meerderheid (61,1% van de stemmen en de meerderheid in 44 staten) te zijn gekozen, opnieuw president. Een van de voornaamste programmapunten van zijn vooruitstrevende sociale programma, The Great Society, was de strijd tegen de armoede (die vooral onder de zwarten in de steden en de blanken in de bergstreken van het zuiden heerste).

Vietnam

Zijn plannen tot realisering van zijn sociale programma werden echter ernstig doorkruist door de problemen in het buitenland. In het bijzonder in Vietnam groeide er een oorlogssituatie die steeds ernstiger werd, steeds meer mensen en geld kostte en de kritiek op zijn beleid in binnen- en buitenland deed toenemen. Voor de escalatie van de oorlog en de intensieve bombardementen op Noord-Vietnam werd hij speciaal verantwoordelijk geacht. Onder invloed van die kritiek kondigde Johnson op 31 maart 1968 aan, dat hij zich bij de verkiezingen van november van dat jaar niet verkiesbaar zou stellen; op 20 jan. 1969 droeg hij zijn ambt over aan de republikein Richard Milhous Nixon. Nadien is gebleken dat Johnson de oorlog in Vietnam liet escaleren om sterk te staan tegenover de conservatieven in het Congres. Hun steun had hij nodig voor de aanvaarding van zijn sociale programma.