Inleiding

New York of New York City, stad in de Verenigde Staten van Amerika, in de staat New York, met 7,3 miljoen inw. De stad is de kern van een aaneengesloten stedelijk gebied dat ook het noordoosten van de staat New Jersey omvat. De agglomeratie New York-Northeasten-New Jersey-Long Island telt ca. 18 miljoen inw.

New York City (de stad New York) is de grootste stad van de Verenigde Staten en beslaat 946 km2; ze is administratief ingedeeld in vijf stadsdistricten (boroughs), te weten The Bronx, Queens, Brooklyn, Manhattan en Staten Island. De boroughs zijn ieder ook een district (county) van de staat New York en hebben als zodanig in drie gevallen twee verschillende namen (Manhattan is county New York, Brooklyn is King’s County) en Staten Island is Richmond County. Het stadsgebied omvat de benedenloop van de rivier de Hudson (hier de grens met de staat New Jersey), waarvan de hoofdstroom via Upper New York Bay en Lower New York Bay (gescheiden door The Narrows) in de Atlantische Oceaan uitmondt. Op The Bronx na zijn de boroughs gelegen op eilanden; Queens en Brooklyn op Long Island, terwijl Manhattan en Staten Island de gelijknamige eilanden omvatten.

Zowel het stedelijk bebouwde als functioneel-stedelijke gebied van New York is reeds lang uitgegroeid over de stadsgrenzen. Voor statistische en planologische doeleinden is dit stedelijk gebied op verschillende wijzen ingedeeld: De New York Metropolitan Area, 3584 km2, omvat de vijf boroughs of counties van New York City, drie andere counties van de staat New York en een county van New Jersey. De New York-Northeastern New Jersey Standard Consolidated Area, 10.180 km2, omvat New York City, vier counties van de staat New York en acht counties van New Jersey. De (Tri-State) New York Metropolitan Region, 17.890 km2, is in het leven geroepen om socio-economische tendensen te analyseren. Het gebied omvat de agglomeratie New York, in totaal 22 counties: twaalf van de staat New York (inclusief New York City), negen van New Jersey en een van Connecticut. De Regionale Planologische Dienst heeft aan de hand van de ontwikkelingsgraad van het grondgebruik de New York Metropolitan Region als volgt ingedeeld: a. Core (kern), met de vijf boroughs; b. Inner Ring (binnenring), met de counties Hudson, Essex, Bergen, Passaic, Westchester, Union, Nassau; c. Outer Ring (buitenring), met de counties Middlesex, Rockland, Morris, Monmouth, Somerset, Fairfield, Suffolk, Orange, Putnam, Dutchess. Buiten New York City, in de New York Metropolitan Region, zijn de belangrijkste steden Newark, Jersey City, Paterson, Elizabeth, Yonkers en Bridgeport.

Bevolking – Ontwikkeling

In de eerste jaren van haar bestaan groeide de stad slechts langzaam. Het duurde tot na de Revolutie eer de bevolking aanzienlijk toenam. In 1790 woonden er 33.100 mensen, waarmee New York toen al de grootste stad van het land was. De industrialisatie bracht pas snelle bevolkingstoeneming. De groei nam versneld toe na de opening van het Eriekanaal in 1825; de transportkosten van het Eriemeer tot New York werden hierdoor aanzienlijk verminderd en de stad werd het belangrijkste transportcentrum aan de kust, waar grondstoffen uit het westen van de Verenigde Staten werden uitgewisseld tegen eindproducten uit West-Europa en van de oostkust van de Verenigde Staten. New Yorks export overtrof echter de import. Als gevolg hiervan waren de scheepvaartmaatschappijen bereid op de terugtocht van Europa tegen goedkope tarieven passagiers mee te nemen. Aldus werd de stad tevens de grootste immigrantenhaven van de Verenigde Staten. De immigranten vormden met migranten van het Amerikaanse platteland een relatief goedkoop arbeidsreservoir. Hierdoor ontstond er een acceleratie in de industriële en commerciële uitbreiding van de stad, wat weer nieuwe immigranten aantrok. Het inwonertal was in 1880 de 1 miljoen reeds gepasseerd. In 1900, 1910 en 1920 bedroeg het inwonertal resp. 3,4 miljoen, 4,8 miljoen en 5,6 miljoen. Zelfs door het beëindigen van de vrije immigratie stagneerde de groei niet, zij het dat het groeitempo langzamer werd. In de jaren zeventig nam de bevolking van New York City voor het eerst in haar geschiedenis af.

Bevolking – Spreiding en dichtheid

Het grootste deel van de bevolking woont in de boroughs, die, met uitzondering van Staten Island, een bevolkingsdichtheid van meer dan 4000 inw. per km2 hebben. De counties in de Inner Ring hebben een gemiddelde bevolkingsdichtheid van 800 tot 4000 inw. per km2, die in de Outer Ring van 200 tot 800 inw. per km2.

Bevolking – Samenstelling

De samenstelling van de bevolking is zeer heterogeen. Vrijwel alle raciale, etnische en religieuze groepen zijn vertegenwoordigd; deze groepen zijn van oudsher geconcentreerd in aparte delen van de stad, waarvan Harlem (zwarte bevolking), Chinatown (Chinezen), Little Italy (Italianen) en Spanish Harlem (Puertoricanen) wel de bekendste zijn. Ondanks de anti-segregatiewetten kunnen de niet-blanken zich nog moeilijk vestigen in de voorsteden, hoewel hier met het ontstaan van de zgn. ‘nieuwe zwarte middenklasse’ verandering in lijkt te komen.

De sterke groei van de zwarte bevolking, na 1940 gekoppeld aan de Puertoricaanse immigrantenstroom in de sloppen van Oost-Harlem (Spanish Harlem) en The Bronx, leidde tot vestiging van negers in delen van Brooklyn (Bedford-Stuyvesant), The Bronx en Queens (Jamaica) en tot een uitbreiding van Harlem. Hoge belastingen (de hoogste in de Verenigde Staten) deden in de jaren zeventig en tachtig ruim een miljoen blanken de stad verlaten, terwijl in dezelfde periode vooral de bevolkingsgroep van de Puertoricanen en negers toenam. De migratiepatronen hebben o.a. een sterke vergrijzing van de bevolking tot gevolg.

Bevolking – Sociaal-economische gegevens

Vooral door het wegtrekken van de middenklasse en het toenemen van de gekleurde bevolking is het aandeel Newyorkers met een inkomen beneden het nationale gemiddelde gestegen. Ongeveer 1 miljoen Newyorkers leeft van de bijstand (welfare). Een ten minste even groot aantal is werkloos. In de krottenwijken (poverty areas) bedraagt het werklozenpercentage vaak ca. 50% of meer.

Bestuur

Het bestuurssysteem binnen de New Yorkse agglomeratie is zeer gecompliceerd en in geen enkel aspect geheel doelmatig. Men kan ten minste drie vormen van bestuur onderscheiden: a. besturen van gemeente, district en staat; b. vaak door enige gemeenten te zamen gevormde organen, bijv. schooldistricten of waterschappen; c. speciale gezagsorganen voor de gehele agglomeratie, die jurisdictie hebben over de gehele agglomeratie of het grootste deel ervan, zoals bijv. de Port of New York Authority. Een groot probleem is dat er nauwelijks enige coördinatie tussen de verschillende hoge en lagere bestuursorganen bestaat. De precieze taak van de besturen van gemeente, district en staat verschilt van staat tot staat; zo is in New York het district belangrijker dan in bijv. New Jersey.

New York City wordt bestuurd door een burgemeester (mayor), een city planning commission en een gekozen raad (council). Naast deze hoofdindeling zijn er nog departementen, commissies en raden, zoals het departement van Financiën, Publieke Werken, Huisvesting, Stadsontwikkeling, Onderwijs, Gezondheidszorg, Politie, Sociale voorzieningen, enz. Onafhankelijk van het stadsbestuur is er het bestuur op staatsniveau: er zijn vijf county-besturen binnen de stad New York, nl. New York, Bronx, Kings, Queens en Richmond.

Stadsfuncties

Als grootste stad van de Verenigde Staten en als financieel wereldcentrum heeft New York een zeer veelzijdig economisch leven. Van de beroepsbevolking vindt ca. 15% werk in de industrie en ca. 85% in handel, transport en overige dienstverlening. Binnen de stad New York heeft Manhattan in economisch opzicht het overwicht. Dit is ook het enige district waar de werkbevolking de woonbevolking overtreft (ca. 30% van de beroepsbevolking van de agglomeratie werkt hier). Economisch brandpunt van de stad is het zakencentrum Central Business District (CBD, oppervlakte 23 km2), dat zich uitstrekt van de Battery in het zuiden tot langs 61st Street, bijna de helft van de lengte van het eiland Manhattan. Het CBD breidt zich reeds sinds 1900 naar het noorden uit. In Midtown ontwikkelde zich een tweede zakendistrict, gelegen rond Rockefeller Center.

Stadsfuncties – Haven

De haven van New York is altijd een van de belangrijkste bases voor de industriële en commerciële functies van de stad geweest. Ze kwam m.n. door de gunstige natuurlijke omstandigheden (monding van de goed bevaarbare Hudson; Hudson-Mohawk Depression door de Appalachian Mountains) en de ligging ten opzichte van zowel het achterland als Europa tot ontwikkeling. De aanleg van het Erie of New York State Barge Canal (1825) bracht het gehele gebied tussen de Great Lakes en de Ohio en tussen de Mississippi en haar zijrivieren naar de Atlantische Oceaan onder het bereik van New York, wat de haven tot een van de belangrijkste handels- en passagiershavens van het land maakte. Sinds de Tweede Wereldoorlog en de opkomst van het luchtverkeer verkeert de haven in ernstige moeilijkheden en worden grote delen verlaten en verwaarloosd. New York behoort echter alsnog tot de belangrijkste twee (New Orleans) havens van de Verenigde Staten, wat m.n. te danken is aan het op containervervoer gerichte deel van de haven in New Jersey.

Het bestuur en het onderhoud van de haven en havenwerken berusten bij de Port of New York Authority, die ook o.m. de metro en andere vervoersbedrijven beheert. De jurisdictie van de Authority geldt een gebied van ca. 3880 km2, het Port of New York District. De Authority heeft bevoegdheid naar eigen inzicht veranderingen en verbeteringen aan te brengen in de transportfaciliteiten.

Stadsfuncties – Industrie

De belangrijkste industrietak is van oudsher de kleding- en mode-industrie, gevolgd door grafische, elektrotechnische, chemische en voedingsmiddelenindustrie. De kledingindustrie is geconcentreerd in Manhattan, in het gebied dat wordt begrensd door 40th en 34th Street en Sixth en Ninth Avenue (het confectiecentrum), waar vele kleine fabrieken en ateliers zijn. Sinds de jaren tachtig kent de kledingsector weer enige groei. De grafische industrie draagt zorg voor het verschijnen van het grootste deel van de Amerikaanse boeken; er verschijnen bovendien ca. 2000 kranten en andere periodieken. De elektrotechnische industrie is vooral gericht op de vervaardiging van communicatieapparatuur. Voorts omvat de industrie o.m. productie van machines, bouwmaterialen, ijzer- en metaalwaren en voertuigen.

In het algemeen zijn de relatief kleine fabrieken merendeels in de kern en de grotere fabrieken vooral in de Inner Ring counties gevestigd. De ontwikkeling van de industriegebieden buiten Manhattan dateert van vooral na de Tweede Wereldoorlog. Hier bevinden zich veel bedrijven die gebruik maken van ongeschoolde arbeiders (Long Island) of afhankelijk zijn van railvervoer (Nassau, N.J.). In de Outer Ring treft men, naast traditionele industriële centra, zoals bijv. Nyack en Poughkeepsie, ook zich snel industrialiserende plaatsen met gespecialiseerde industrieën aan, zoals Bridgeport (luchtvaartindustrie, industriële en elektrische apparaten) en Brookhaven (luchtvaartindustrie, laboratoria voor nucleaire industrie).

Stadsfuncties – Handel

In tegenstelling tot de industrie heeft de dienstverlening zich sinds de jaren zeventig aanzienlijk ontwikkeld, waardoor m.n. Manhattan economisch sterk is gegroeid. Manhattan is thans op het gebied van commercie en dienstverlening (m.n. het bank- en verzekeringswezen) het belangrijkste centrum van New York. In de detailhandelsector is vooral de branche luxegoederen van belang, geconcentreerd aan Fifth Avenue (tussen 34th en 59th Street). De warenhuizen met massaproducten zijn ten zuiden van 34th Street geconcentreerd. Het grootste financiële centrum ter wereld is Lower Manhattan, waar de New York Stock Exchange (Broad Street, Wall Street) en de American Stock Exchange (Trinity Place) zijn gevestigd. Ten noorden van Wall Street ligt het Civic Center, waar de meeste bestuurs- en administratieve lichamen gehuisvest zijn. Vele internationale bedrijven hebben hun hoofdkantoren in New York, m.n. in Midtown Manhattan. Kleinere centra van tertiaire activiteiten in de Metropolitan Region zijn de counties Newark, Westchester, Nassau en Hudson.

Stadsfuncties – Internationale organisaties

New York is vestigingsplaats van een aantal internationale organisaties. De bekendste hiervan is de Verenigde Naties (1949). De stad is voorts sinds 1850 zetel van een rooms-katholiek aartsbisschop.

Stadsfuncties – Onderwijsinstellingen en bibliotheken

De stad New York telt verschillende educatieve instellingen met universitaire status, waarvan Columbia University, in 1754 gesticht als King’s College, de oudste is. Voorts zijn er o.m. New York University (1831), Fordham University (1846), University of the City of New York (1847), Cooper Union for the Advancement of Science and Art (1859), Saint John’s University (1870) en Rockefeller University (1954). De stad is zetel van de State University of New York (1948), een conglomeraat van 64 colleges en onderwijscentra. Voorts telt de stad enkele particuliere instellingen voor hoger onderwijs en talrijke openbare seminaries, medische colleges en academies, w.o. de Juilliard School of Music, de National Academy of Design en de Art Students’ League. Het Saratoga Performing Arts Center (1966; 5100 zitplaatsen) is zomerresidentie van het New York City Ballet en het Philadelphia Orchestra; het geeft cursussen aan studenten en docenten. New York bezit een groot aantal bibliotheken. Er zijn drie grote openbare bibliotheeksystemen, de New York Public Library (1895), de Brooklyn Public Library (1896) en de Queens Borough Library (1907). Voorts zijn er de Columbia University Library, de Piermont Morgan Library, met zeldzame boeken en manuscripten, en de privébibliotheek van de New York Society (1754), met een belangrijke historische collectie over New York.

Stadsfuncties – Sport en recreatie

New York beschikt over een aantal grote parken. Het belangrijkste park van Manhattan is het Central Park (341 ha) dat in 1850 werd aangelegd door F.L. Olmsted. Het omvat o.m. een dierentuin en een kunstijsbaan. In het Bronx Park (288 ha) bevinden zich de New York Botanical Garden en het International Wildlife Conservationon Park (Bronx Zoo). De grootste parken zijn het Pelham Bay Park (848 ha) en het Van Cortlandt Park (458 ha). In alle parken van de buitenwijken zijn sportvoorzieningen voor baseball en football. Overal, behalve op Manhattan, zijn openbare stranden (Coney Island, Rockaway Beach, Jones Beach). De stad bezit een aantal grote stadions, zoals het Yankee Stadion (Bronx), Shea Stadion (Queens) en op Manhattan het Lewishon Stadion en Madison Square Garden (Eighth Avenue), met 25.000 zitplaatsen het grootste indoor-stadion van de stad. Beroemd is de West Side Tennis Club van Forest Hills. In het National Tennis Center (Flushing Meadow, Queens) vinden de US Open tenniskampioenschappen plaats.

Stadsfuncties – Culturele instellingen

De culturele functie van New York heeft in de 20ste eeuw sterk aan betekenis en veelzijdigheid gewonnen: van centrum van typisch Amerikaans entertainment (bijv. musicals) ontwikkelde de stad zich tot een internationaal toonaangevend centrum van de moderne, vooral beeldende, kunst. Voor de eigentijdse beeldende kunst zijn de talrijke particuliere kunstgalerieën de belangrijkste instellingen. Het culturele leven speelt zich vrijwel geheel in Manhattan af.

Stadsfuncties – Culturele instellingen – Musea

Er zijn ca. 20 grote musea. Tot de belangrijkste behoort het Metropolitan Museum of Art (1870), waarvan o.m. The Cloisters (1926; collectie Europese middeleeuwse kunst) gelegen in het Fort Tryon Park (Manhattan), deel uitmaakt. Het pand, een kopie van een Europees klooster in romaanse en gotische stijl, werd gebouwd door samenvoeging van brokstukken van kloosters uit meer dan 50 verschillende West-Europese (m.n. Franse en Spaanse) plaatsen. Van belang is daarnaast het Museum of Modern Art (MOMA, 1929) met collecties betreffende beeldende kunst, industrieel en grafisch ontwerp en architectuur sinds ca. 1880. Het uit 1939 daterende pand werd in 1984 ingrijpend verbouwd door C. Pelli. Het (Solomon R.) Guggenheim Museum (1937) herbergt, naast de belangrijke verzameling moderne kunst sinds het post-impressionisme, o.m. de Justin Thannhauser Collectie (impressionistische en post-impressionistische werken). Het museum is daarnaast bekend vanwege de opvallende architectuur: het pand werd ontworpen door Frank Lloyd Wright in 1943–1946 en gebouwd in 1956–1959; de fontein van Pol Bury dateert van 1980. In de beginperiode 1985–1992 werd het gebouw door de architecten Gwathmey en Siegel gerenoveerd en uitgebreid. In 1992 vond bovendien de opening van een dependance in SoHo plaats. De Frick Collection (1935) is klein maar heeft een belangrijke verzameling Europese kunst (13de tot 19de eeuw). Het Whitney Museum of American Art aan Madison Avenue (pand uit 1966; door Marcel Breuer en H. Smith), exposeert met werken van Amerikaanse, m.n. contemporaine, kunstenaars. Een belangrijke kunstcollectie bevindt zich tevens in het Brooklyn Museum (1890).

Het American Museum of Natural History (1869), met het Hayden Planetarium (1935), is een van de grootste musea in zijn soort ter wereld. De New York Historical Society (1804) heeft o.a. een grote collectie voorwerpen en een bibliotheek met betrekking tot de geschiedenis van de stad en de staat New York. Het Museum of the City of New York (1923) heeft een kleinere, soortgelijke verzameling. Andere musea zijn o.m. het New Museum of Contemporary Art (1977, verbouwd 1996–1998). het Museum of the American Indian (1916), sinds 1993 bekend als George Gustav Heye Center, de Hispanic Society of America Museum (1904), het International Center of Photography en de collecties van de American Numismatic Society, de American Geographical Society en de American Academy of Arts and Letters.

Stadsfuncties – Culturele instellingen – Theater

Met name bekend op het gebied van theater en amusement is Broadway (Manhattan); van de ca. 4500 theaters die New York telt, staan er ca. 200, waaronder vele van de bekendste, op een klein gebied rond het door Broadway doorsneden Times Square. Wegens het commerciële en conventionele karakter van vele Broadway-producties werden in de jaren zestig voor de meer avantgardistische werken en uitvoeringen ook buiten Broadway theaters geopend, vnl. in Greenwich Village. Vermeldenswaard is voorts het New York City Ballet.

Het muziekleven concentreert zich in het in de jaren zestig tussen 62nd en 66th Street gebouwde Lincoln Center, waarin o.m. de Avery Fisher Hall (zetel van het New York Philharmonic Orchestra), het nieuwe Metropolitan Opera House (de oude opera werd in 1966 afgebroken wegens bouwvalligheid) en het New York State Theater (zetel van de New York City Opera en het New York City Ballet) zijn opgenomen. Bekende concertzalen zijn voorts de Carnegie, Steinway, Chickering en Hardman Halls.

Vermelding verdient het beroemde Chelsea Hotel (1883) aan 23rd Street (Manhattan), dat van oudsher kunstenaars, artiesten en schrijvers heeft aangetrokken, w.o. Mark Twain, Thomas Clayton Wolfe, Dylan Thomas (hier overleden, 1953), Arthur Miller en Andy Warhol.

Verkeer

Naast het bestuur vormen het vervoer en het verkeer een zeer essentieel probleem van de New Yorkse agglomeratie. Kolossale verkeersstromen, vnl. het gevolg van de afstand tussen woon- en werklokatie van de bevolking, moeten dagelijks worden verwerkt. De belangrijkste verkeersstromen zijn die binnen Manhattan en die gericht op (resp. uitgaande van) Manhattan, dat behalve pendel en vrachtvervoer ook als winkel- en cultureel en recreatief centrum zeer veel verkeer te verwerken heeft. Minder intensieve verkeersstromen zijn die binnen de Inner en Outer Rings. Ondanks het enorme overwicht van het openbaar vervoer naar Manhattan gedurende werktijden liggen nagenoeg alle sinds 1945 tot stand gekomen verbeteringen in de toegang tot Manhattan in de sector van het particuliere vervoer. Het gevolg hiervan is dat de toegang tot Manhattan over de weg beter is dan die tot het centrum van vele kleine Amerikaanse steden, hoewel Manhattan ongetwijfeld de meest samengeperste zakenwijk van het land heeft. De oorzaak hiervan is dat het stratennet in Manhattan wordt onderhouden door het gemeentebestuur en dat het vrij toegankelijk is voor iedereen; de belangrijkste toegangswegen zijn echter gebouwd en worden onderhouden door autonome publiekrechtelijke organen, die zich laten betalen voor de diensten die zij verlenen. Het verkeer veroorzaakt een groot deel van de luchtverontreiniging in de stad. Veruit het snelste en goedkoopste vervoermiddel is de metro (subway). Het net omvat meer dan 1000 km. Tijdens de spitsuren rijden de treinen op de hoofdtrajecten om de minuut. Buiten Manhattan loopt de metro ook gedeeltelijk boven de grond. Er zijn drie hoofdlijnen, die nog de naam dragen van de vroegere particuliere vervoersondernemingen, nl. de Interborough Rapid Transit Corporation (IRT) met twee lijnen van Broadway naar Seventh Avenue en Lexington Avenue, met zijlijnen, de Brooklyn-Manhattan Transit Corporation (BMT), die Lower Manhattan met Brooklyn verbindt en eveneens zijlijnen heeft, en de Independent (IND), die in Manhattan langs Sixth en Eighth Avenue loopt, ook met zijlijnen. Bussen onderhouden in alle delen van de agglomeratie verbindingen. In Manhattan rijden ze in alle belangrijke noord–zuid- en oost–weststraten (crosstown-bussen). De bovengrondse spoorwegen brengen verbindingen tussen New York en alle delen van het land tot stand. Twee transcontinentale spoorwegen, de New York Central en de Pennsylvania Railroad, hebben stations in Manhattan, die ook door andere spoorwegmaatschappijen worden gebruikt. Het wegverkeer kan gebruik maken van twee stelsels grote snelverkeerswegen. Het ene, aangelegd voor 1960, bestaat uit radiaalwegen met daarin opgenomen talrijke bruggen en tunnels die vaak alleen door tolbetaling toegankelijk zijn. Het andere, aangelegd na 1960, bestaat uit wegen die door meer dan een staat lopen, de zgn. Interstate Highways, en het overvolle centrum vermijden, zoals bijv. de Garden State Parkway in New Jersey, de Cross-Bronx Highway van de George Washington-brug naar de Throgs Neck-brug (over de East River) en de Cross-Westchester Highway naar het noorden; de Interstate 287 loopt rond het gehele westelijke deel van de periferie van de agglomeratie van Perth Amboy aan de Atlantische kust in het midden, tot de Tappan Sea-brug van de snelweg in het noorden. Een belangrijke schakel in deze randverbindingen vormt ook de Verrazano-Narrows-brug (1964), waardoor een belangrijke dwarsverbinding is ontstaan in het zuiden bij de kust tussen Staten Island en Long Island. De belangrijkste luchthaven van de New Yorkse agglomeratie is de John F. Kennedy International Airport (JFK) op Long Island. Andere vliegvelden zijn La Guardia Airport (Flushing), Newark International Airport en Teterboro Airport. Op Manhattan zijn verschillende helikopterhavens.

Stadsbeeld

De vijf boroughs verschillen sterk in karakter. Het grootste contrast bestaat tussen het overvolle Manhattan met zijn skyline van wolkenkrabbers (skyscrapers) en ernstige sociale tegenstellingen enerzijds, en het deels landelijke Richmond (Staten Island) met laagbouw en landgoederen en een deels verspreid wonende, gegoede en veelal blanke bevolking anderzijds. Van de drie overige boroughs heeft Brooklyn het minst uitgesproken karakter. The Bronx en Queens waren stadsuitbreidingen van na de Eerste Wereldoorlog: woonwijken voor mensen met hogere inkomens. De North Bronx heeft dit karakter deels gehandhaafd. De South Bronx is echter vervallen tot een woestenij van deels uitgebrande en geplunderde flats. Queens is pas na de Tweede Wereldoorlog volgebouwd. De wijk heeft deels een suburbaan karakter (laagbouw) en bestaat deels ook uit vervallen woonwijken.

Stadsbeeld – Manhattan

Dit eiland (21 km lang, 4 km breed) vormt het hart van de stad New York en in veel opzichten ook van het Amerikaanse commerciële, financiële, industriële, culturele en amusementsleven. Manhattan wordt meestal globaal ingedeeld in Downtown, van de Battery tot 14th Street, Midtown, van 14th Street tot 89th Street, en Uptown, vanaf 89th Street. Met uitzondering van het deel ten zuiden van Fourth Street, het oudste van de stad, en de wijk Greenwich Village bestaat het stratenpatroon uit een net van vierkanten. De avenues lopen in de richting noord-zuid (van de First in het oostelijke deel tot de 12th in het westen), de streets in de richting oost-west (genummerd in volgorde van zuid naar noord, te beginnen met Fourth Street in het zuiden en eindigend met 212th Street in het noorden). Enkele avenues dragen geen nummers, maar namen (Broadway). De aanduidingen West en East geven met betrekking tot Manhattan de ligging aan ten opzichte van Fifth Avenue.

De woonbevolking van Manhattan wordt gekenmerkt door grote tegenstellingen. Ongeveer 40% van de bewoners is behuisd in zeer dure en luxueuze appartementen in de wijken ten zuiden van Chambers Street, tussen 23rd en 61st Street, en ten oosten van Central Park. De overige 60% woont grotendeels in zes poverty areas: Central Harlem, East-Harlem, Lower East Side, Lower en Upper West Side en Midwest Side. De grote scheidslijn tussen welvarend en arm is 96th Street, ten noorden waarvan Harlem zich uitstrekt. Andere specifieke en bekende wijken van Manhattan zijn Chinatown (Mott, Pell en Doyers Street) in Downtown, een naar bouwstijl, winkels en restaurants Chinese wijk, The Bowery, tussen Chatham en Cooper Square (Downtown), SoHo, met tot woningen en galeries verbouwde voormalige fabrieken en pakhuizen, en Greenwich Village (Downtown).

Stadsbeeld – Bouwkunst

Mede door de brand van 1835 in Lower Manhattan zijn er weinig oude gebouwen in New York. Uit de Hollandse koloniale periode (1624–1644) is slechts zeer weinig bewaard gebleven, w.o. het Dijckman House (Manhattan) en het Coe House (Brooklyn). Beduidend meer gebouwen dateren uit de Engelse tijd (1644–1776). Fraunces Tavern ten zuiden van Wall Street dateert uit 1719 (deels museum). Saint Paul’s Chapel (1764–1794) is het oudste openbare gebouw van Manhattan, gebouwd door Mac Bean, op de hoek van Broadway en Versey Street, met interieur naar het voorbeeld van Saint Martin-in-the Fields in Londen; beroemd is de rococokansel met uit hout gesneden decoratie in de vorm van struisvogelveren. In Washington Heights bevindt zich, uit dezelfde periode, Jumel Mansion, eens (1776) het hoofdkwartier van George Washington, thans museum. Saint Marks’s-in-the-Bowerie (1799) is gebouwd op de fundamenten van een kapel van Peter Stuyvesant. De City Hall (1811), naar ontwerp van Mangen en Macomb, is in neo-Franse renaissancestijl. Trinity Church (1846, Richard Upjohn) was eertijds het hoogste gebouw van de stad (85 m), maar wordt nu geheel overschaduwd door de bankgebouwen van Wall Street; op de kleine begraafplaats liggen vele bekende persoonlijkheden uit de 18de en 19de eeuw. Saint Patrick’s Cathedral (1858–1910) aan Fifth Avenue is de kathedraal van de aartsbisschop van New York, naar het voorbeeld van de Dom van Keulen gebouwd; bekend zijn o.a. de grote rozet (middellijn 3,6 m) en het gouden hoofdaltaar. Andere bekende kerken zijn Saint Bartholomew’s (50th Street, 1918, Neobyzantijns), Saint Thomas (53rd Street; neogotisch) en de neogotische Cathedral of Saint John The Divine (New York Cathedral, begonnen 1892) in Morningside Heights aan de Amsterdam Avenue. Vooral na de Amerikaanse Burgeroorlog werd veel gebouwd, zoals de eerste grote brug (Brooklyn Bridge). De grootste bouwactiviteit kwam echter toen het door verbeteringen aan de in 1857 uitgevonden lift en door de verworvenheden op het gebied van ijzerconstructies mogelijk werd in de hoogte te bouwen. De eerste wolkenkrabber in New York was het Flatiron Building bij Madison Square (1902; door D.H. Burnham), een naar voorbeeld van de Italiaanse palazzi met behulp van staalconstructies opgetrokken gebouw met 20 etages. In 1913 bereikte het Woolworth Building (1908–1913; door C. Gilbert) bij Wall Street, opgetrokken in Victoriaans-classicistische stijl, 60 etages (242 m), in 1930 het Chrysler Building (Midtown) 77 etages (313 m), in 1931 het Empire State Building (Midtown) 102 etages (448 m inclusief de televisiemast).

De hoogbouw heeft het stadsbeeld van New York volkomen veranderd. M.n. sinds de jaren vijftig verrezen talloze wolkenkrabbers in de Internationale Stijl. De beste voorbeelden hiervan zijn wel het destijds spraakmakende Seagram Building (1956–1958) door L. Mies van der Rohe aan Park Avenue en het er tegenover gelegen Lever House (1950–1952) door G. Bunshaft (Skidmore, Owings en Merrill of Chicago). Een variant van de nieuwe stijl was de aanleg van grote gebouwencomplexen, waar de hoogbouw wordt afgewisseld door pleinen (plaza’s), groenstroken en soms openbaar toegankelijke binnenpleinen, waar opvallende sculpturen verschenen. De voorloper hiervan was wel het Rockefeller Center (1931–1947; door W.K. Harrison), later gevolgd door het Chase Manhattan Bank Building (1961) aan Wall Street, met verzonken plaza’s van Isamu Noguchi (1964; sculptuur Four Trees [1972] van J. Dubuffet), het Ford Foundation Building (1963; door K. Roche en Dinkeloo) en het Citicorp Center (1973–1978; door H. Stubbins). Een geheel glazen façade treft men aan bij de United Nations Plazas (1969–1976; Roche en Dinkeloo). In latere, onder invloed van het postmodernisme verrezen bouwwerken verschijnen elementen uit zowel historische als de modernste bouwstijlen. De enigszins afzijdig gelegen tweelingwolkenkrabbers van het World Trade Center (1966–1973; door M. Yamazaki), in Lower Manhattan, met 110 verdiepingen behorend tot de hoogste bouwwerken van de stad, heeft een op de neogotiek geïnspireerde façade; varianten op de glasarchitectuur worden gevormd door het AT&T Building (1978–1982; door Philip Cortelyon Johnson en Burgee) en Lexington Avenue (1983–1988; H. Jahn).

Stadsbeeld – Nieuwbouw en stadsreconstructie

Na de Tweede Wereldoorlog werden door de New York City Housing Authority, de federale regering, particuliere ondernemingen, alsmede het departement voor Huisvesting ca. 100 woningbouwprojecten met behulp van particuliere fondsen uitgevoerd, zoals bijv. Jacob Riis en Lillian Wald Houses, Stuyvesant Town, Peter Cooper Village en Fresh Meadows in Manhattan. De latere woningbouw in New York City omvat veel woningwetwoningen, flats van slechte kwaliteit, die hoge huren moeten opbrengen en die worden gebouwd op de plaats van gesloopte huizen waar lage huren golden. De bewoners die de hoge huren niet kunnen opbrengen, verlaten hun huizen, die dan worden geplunderd en, uiteindelijk onrendabel geworden, in brand worden gestoken, waarna de eigenaar zich via de verzekering schadeloos kan stellen; het best gedocumenteerde voorbeeld van een dergelijke gang van zaken is de South Bronx.

Vooral sinds het eind van de jaren zeventig worden ook vele luxe appartementen gebouwd, m.n. in Manhattan. Het saneringsgebied Battery Park City, op de westelijke oever van Manhattan, oorspronkelijk bedoeld voor de lage en middelhoge inkomensgroepen huisvest thans ten gevolge van de hoge grondprijzen voor het merendeel bewoners uit de hogere inkomensgroepen. Op Manhattan vindt voorts grote bouwactiviteit op het gebied van kantoren plaats.

Stadsbeeld – Stadsuitbreiding

Queens en Bronx zijn de stadsuitbreidingen die na de Eerste Wereldoorlog werden begonnen. Na de Tweede Wereldoorlog werden de lege ruimten in de Inner en Outer Ring volgebouwd. Uitgangspunt hierbij was de algehele motorisering en verhoging van de levensstandaard. De voorstedelijke uitbreidingen, met een relatief lage woondichtheid, omsloten veelal de reeds bestaande steden. In het bijzonder de Inner Ring is de lokatie van door sociologen ontworpen suburbia, met zowel flatbebouwing als bebouwing met meer- en eengezinswoningen. Met uitzondering van Newark en Passaic zijn er in de Inner Ring geen woongebieden voor de lagere inkomensklassen. Sinds 1957–1958 voltrok zich een verandering in de New Yorkse voorsteden: naarmate men verder van het centrum ging bouwen, kwamen de huizen steeds verder van elkaar af te staan. Een dergelijke stadsbebouwing, die uniek is in het oosten van Noord-Amerika, treft men o.a. aan in het noorden van Westchester en in Fairfield. Men vindt hier de hoogste percentages hoofdarbeiders, autobezit en koophuizen.

Geschiedenis

De geschiedenis van de stad begint in 1625, toen Hollandse kolonisten zich er vestigden. In 1626 kocht Peter Minuit het eiland Manhattan van de Indianen voor snuisterijen ter waarde van 60 gulden. In 1628 was het fort Amsterdam voltooid en woonden er 270 mensen in de nederzetting, die de naam Nieuw Amsterdam kreeg. De stad groeide langzaam en kreeg steeds meer een kosmopolitisch karakter, maar leed ernstige schade door de Indianenoorlog van gouverneur Kieft (1643–1645). Onder gouverneur Stuyvesant kwam er een zekere democratisering, er werd een gemeenteraad benoemd, die met de schout een gerechtshof vormde. Een census in 1656 telde 120 huizen en ruim 1000 inwoners. In 1664 veroverden de Engelsen de stad en veranderden de naam in New York. Gouverneur Francis Lovelace kocht in 1670 Staten Island van de Indianen en stelde in 1673 de eerste postdienst naar Boston in. In 1697 werd voor het eerst straatverlichting ingevoerd, in 1702 brak er een ernstige epidemie van pokken en gele koorts uit, die ruim 500 slachtoffers maakte. In 1731 werd het dorp Harlem in het noorden van Manhattan geannexeerd. In de Amerikaanse Vrijheidsoorlog werd de stad bezet door Washington (april 1776), maar weldra weer ontruimd na zijn nederlaag op Long Island (aug. 1776). In 1776 werd ook een groot deel van de stad door brand verwoest, volgens de Britse bezetters door een ongeluk, maar volgens de Amerikanen door Engels vandalisme. Van 1784 tot 1797 was de stad hoofdstad van de staat New York, waarna Albany werd verkozen. Van 1785 tot 1790 was zij tevens hoofdstad van de Unie. De eerste president, George Washington, legde de eed af op het balkon van Federal Hall-in Wall Street. De snelle groei van de stad bracht grote problemen mee: reeds voor 1800 ontstond een eerste slum aan wat nu de Lower East Side heet. Diverse malen woedden er grote branden (1778, 1796, 1804 en vooral 1835).

De democratisering van het bestuur werd zeer versneld sinds in 1834 de burgemeester door het volk werd gekozen. Maar deze volksinvloed werd doorkruist door veel corruptie, vooral door de opkomst van Tammany Hall. William Tweed, ‘boss’ van de stad sinds 1860, wist met de zijnen, de zgn. Tweed ring, in enkele jaren miljoenen dollars te verwerven, maar werd in 1871 ten val gebracht. In 1863, midden in de Burgeroorlog, was New York het toneel van de eerste grote rassenbotsing. De afkondiging van de dienstplicht leidde toen tot hevige volkswoede, die zich ontlaadde tegen de zwarte bevolking en leidde tot vele slachtoffers en enorme schade. In het algemeen kan men zeggen dat de situatie in New York in de tweede helft van de 19de eeuw zeer slecht was. De bevolking bleef maar toenemen, vooral met immigranten uit allerlei landen, die in grote ellende in slums leefden. Het bestuur was corrupt. In 1896 werd het zgn. Greater New York georganiseerd, dat (vanaf 1 jan. 1898) zou bestaan uit de vijf wijken Manhattan, Brooklyn, Bronx, Queens en Richmond (Staten Island). Deze agglomeratie had in 1900 3,4 miljoen inwoners.

De politiek werd nog lange tijd beheerst door Tammany Hall. Laatste vertegenwoordiger van deze organisatie was de kleurrijke burgemeester Jimmy Walker (1926–1932). Daarna volgde echter het uitstekende en krachtige bewind van Fiorello LaGuardia, die talrijke hervormingen tot stand bracht. Steeds schrijnender werd echter het probleem van de rassenverhouding. In 1964 kwam het tot een zeer grote uitbarsting in Harlem, die met moeite kon worden bedwongen. In 1975 stond de administratie van de stad voor een bankroet, wat o.m. de centrale Amerikaanse regering noopte tot het verstrekken van leningen.

Bekijk foto’s van New York