Flag New York

Empire State

Inleiding

New York of New York State (afk.: NY of N.Y.), staat van de Verenigde Staten van Amerika, 127.438 km2, met 18 miljoen inw.; hoofdstad:Albany.

Fysische Geografie

De eilanden Staten Island en Long Island zijn vrijwel vlak. Ten oosten van de Hudson beginnen, tegen de grens van New England aan, de uitlopers van de Green Mountains en de Taconic Mountains. Langs de westzijde van de Hudson strekken zich de Palisades uit en de Shawangunk Range. De Adirondack Mountains, met het hoogste punt van de staat (Mount Marcy, 1629 m), beslaan het grootste deel van het noordoosten van New York. De westelijke delen bestaan uit een heuvelachtige hoogvlakte (samen met de in het zuidoosten gelegen Catskill Mountains onderdeel van de Appalachen) die overgaat in de vlakte langs de Grote Meren en de St. Lawrence. De afwatering vindt vnl. plaats via de St. Lawrence en de Hudson. Langs plateauranden ontstonden veel watervallen, waarvan de Niagara Watervallen de bekendste zijn. Er zijn ca. 8000 meren. De belangrijkste zijn het Eriemeer, het Ontariomeer en Lake Champlain. In het grootste deel van de staat heerst een continentaal klimaat met hete zomers en koude winters; langs de Atlantische kust en in de gebieden langs het Eriemeer en het Ontariomeer zijn de tegenstellingen minder groot.

Bevolking

De gemiddelde bevolkingsdichtheid is 128 inw. per km2. Ongeveer 84% van de bevolking woont in de stedelijke gebieden. De grootste steden zijn: New York of New York City, Buffalo, Rochester, Yonkers, Syracuse en Albany.

Economie

In economisch opzicht wordt de staat gedomineerd door de stad New York. Industrie is de belangrijkste sector. Bijna alle bedrijfstakken zijn binnen de staatsgrenzen vertegenwoordigd. Naast New York zijn belangrijke industriecentra Buffalo (Kodak-fabrieken), Schenectady, Rochester, Syracuse en Yonkers. Handel en diensten zijn eveneens belangrijke economische activiteiten. De staat is een belangrijk verkeersknooppunt: de Mohawkvallei bood mogelijkheden om de Appalachian Mountains te doorkruisen. Na in de 19de eeuw het belangrijkste landbouwgebied van de Verenigde Staten te zijn geweest, is deze functie door de opkomst van de westelijke staten in betekenis afgenomen. De landbouw heeft thans een verzorgende functie voor de grote steden aan de kust; daardoor is vooral de betekenis van de zuivelproductie (goed voor meer dan 50% van de waarde van de totale agrarische productie), tuinbouw en fruitteelt erg groot. De belangrijkste delfstoffen zijn zand en grind, zout, zink, aardolie en aardgas.

Bezienswaardigheden

Ondanks de grote stedelijke gebieden is er in de staat veel en gevarieerd natuurschoon. Een belangrijke recreatiemogelijkheid bieden de vele meren. Van de ruim 80 staatsparken is Adirondack Park met ruim 9000 km2 bebost heuvelterrein een van de grootste en drukst bezochte. Voor de bevolking van de New Yorkse agglomeratie vormt Palisades Interstate Park (ca. 200 km2) een van de recreatiegebieden, terwijl voorts ook de stranden langs de kust van Long Island (Coney Island), Staten Island en New Rochelle veel worden bezocht. Voor buitenlandse toeristen zijn daarnaast o.m. New York City en de Niagara Falls grote trekpleisters.

Geschiedenis

Nadat al in 1524 Verrazano de haven van New York ontdekt had, duurde het tot 1609 voor weer een Europees schip binnendrong. Henry Hudson voer toen in Hollandse dienst de later naar hem genoemde rivier op tot in de nabijheid van het tegenwoordige Albany. Hij gaf het hele gebied de naam Nieuw Nederland. In 1614 ontstond een eerste Hollandse nederzetting, Fort Nassau, in 1624 ook een in de buurt van Albany, Fort Oranje. In 1625 en 1626 begon de kolonisering van Manhattan, het begin van Nieuw Amsterdam. De West-Indische Compagnie voerde in 1629 een bijzonder systeem van grootgrondbezit in, het patroonschap: wie in het nieuwe gebied een nederzetting kon stichten met vijftig volwassen kolonisten kreeg een uitgebreid stuk land langs de rivier. Op deze wijze ontstonden machtige landgoederen en er ontwikkelde zich een aristocratisch element, dat van blijvende invloed zou zijn.

De geschiedenis van de Nederlandse kolonie is er een van vele mislukkingen. Gouverneur Minuit werd in 1631 teruggeroepen, omdat hij te veel toegaf aan de patroons die toen reeds in conflict geraakten met de compagnie. Gouverneur Wouter van Twiller (1633–1638) bevorderde de handel, maar ook zijn eigen belang en werd daarom opgevolgd door Willem Kieft (1638–1647), die in 1643 een oorlog met de Indianen ontketende, waardoor de kolonie grote schade leed. De laatste Hollandse gouverneur, Petrus Stuyvesant (1647–1664), regeerde krachtig en eigengereid, waardoor hij in conflict kwam met de burgers. Hij veroverde (1655) de Zweedse kolonie aan de Delaware, versloeg in een tweede Indianenoorlog de stammen in het noorden, maar moest zelf de hele kolonie overgeven aan de Engelse kolonel Richard Nicholls, die in opdracht van de hertog van York (de latere koning Jacobus II, aan wie zijn broer Karel II het gebied had geschonken) het gebied bezette en de naam veranderde in New York. Het Hollandse element bleef een belangrijke rol spelen en in 1673/1674 was de kolonie korte tijd weer in Hollandse handen.

Onder het Engelse bestuur groeide langzaam een systeem van grotere vrijheid. De kolonie werd ten nauwste betrokken bij de voortdurende oorlogen tussen Engeland en Frankrijk in de 18de eeuw. Hoewel de kooplieden van New York zich fel verzetten tegen de Engelse belastingen na de Zevenjarige Oorlog, speelde New York geen grote rol in de Amerikaanse Vrijheidsoorlog. Toch stuurde het afgevaardigden naar het Continentale Congres (1775), terwijl een eigen provinciaal congres de Onafhankelijkheidsverklaring goedkeurde en een Grondwet voor de staat aanvaardde. In 1778 werd New York als 11de staat in de Unie opgenomen.

De New Yorkse politiek, lang beheerst door de aristocratische families, onderging een krachtige democratisering in de nieuwe Grondwetten van 1821 en 1846. Als kandidaat van de Democratische partij werd in 1836 Martin Van Buren als eerste Newyorker tot president gekozen. Hoewel er in New York veel abolitionisten waren en de Republikeinse partij er na haar stichting in 1856 onder de bekwame leiding van William Henry Seward snel opbloeide, was er in de staat en vooral in de stad New York toch vrij veel verzet tegen de deelname aan de Amerikaanse Burgeroorlog, uit vrees voor de schade aan de handel. Daarna beleefde New York een geweldige opbloei door immigratie en industrialisatie, maar de daarmee gepaard gaande urbanisatie en corruptie leidden tot grote problemen. Telkens weer echter bleek de staat over bekwame hervormers te beschikken, van wie verscheidenen ook een rol speelden op nationaal niveau (Cleveland, Theodore en Franklin Roosevelt).