Roosevelts opvolger, Harry S. Truman, was een geheel andere persoonlijkheid. Onder zijn bewind ontstond de breuk met de Sovjet-Unie. Het falen van de Russisch-Amerikaanse relatie leidde de zgn. Koude Oorlog in. De Sovjet-Unie wist Oost-Europa in haar greep te brengen, Duitsland was verdeeld en in het Westen boden de Amerikanen militaire en economische hulp (1947 Truman-doctrine, Marshallplan) en deden een Atlantisch bondgenootschap ontstaan. In het Verre Oosten traden de Amerikanen op als bezettende mogendheid in Japan, maar zij verloren China. De overwinning in 1949 van Mao Zedong en de nederlaag van Tjiang K’ai-sjek leidde in Amerika tot een traumatische reactie, want een eeuw lang had men geloofd in de speciale Amerikaans-Chinese vriendschap. Nu werd het land tot aartsvijand verklaard. In die geladen atmosfeer waren oorlogen tegen de ‘communistische duivel’ een haast noodzakelijke uitlaatklep (vgl. de Koreaanse Oorlog). Concluderend kan men stellen dat het optreden van de Verenigde Staten in de Tweede Wereldoorlog wel leidde tot de bevrijding van de wereld, maar dat het tevens een Amerikaanse zelfoverschatting in de hand werkte. Wat men gepresteerd had, was indrukwekkend, maar de gevolgtrekking dat men nu overal ter wereld regelend kon optreden, zou bittere gevolgen hebben. Ook hier gold weer dat de betrekkelijk jonge natie er nog niet in slaagde haar eigen identiteit en daarmee haar rol in de wereld te vinden. De voornaamste voorwaarde daarvoor, een binnenlandse consolidatie, was nog niet aanwezig.

Na de oorlog ontwikkelde zich in de Verenigde Staten in snel tempo een onvoorstelbare welvaart. Er waren weliswaar vergeten groepen, maar de grote meerderheid bereikte een peil van leven als nooit tevoren. Een economische en technische revolutie veranderde het land totaal. Onzekerheid en schrikreacties konden niet uitblijven. Mensen die in het snelle proces van verandering ontworteld raakten, volgden gemakkelijk extremistische leiders, zoals ca. 1950 Joseph McCarthy. Deze fervente anticommunist slaagde erin een hetze te bewerkstelligen tegen alles wat intellectueel en in zijn ogen links was. Maar het systeem bracht hem ook weer ten val. Uiterst rechtse en linkse agitatie hadden als het erop aankwam geen kans; de Amerikaanse politiek bleef bepaald door het midden. De Democratische coalitie, die door Roosevelt tot stand was gekomen (de steden, de etnische minderheden, de intellectuelen, de zwarten), bleef in de meerderheid. Dat bleek bij de herverkiezing van president Truman in 1948, tegen alle verwachting in. Wel zocht het kiezersvolk in 1952 heul bij de vaderlijke figuur van Eisenhower, die als Republikeins kandidaat optrad (in 1956 herkozen), maar gedurende bijna zijn gehele bewind bleef de meerderheid van het Congres Democratisch.

De jaren vijftig waren jaren van betrekkelijke rust. In de buitenlandse politiek beheerste John Foster Dulles als minister van Buitenlandse Zaken de situatie, strak vasthoudend aan zijn streven naar het tegengaan van expansie (containment) van de communistische wereld door middel van militaire bondgenootschappen. In het binnenland bleef de welvaart duren. Het enige lang verdrongen probleem dat toen aan de oppervlakte kwam, was dat van de relaties tussen de rassen. Oorzaken daarvan waren de veranderde mentaliteit ten gevolge van de oorlog tegen Hitlers racisme, de door de televisie bevorderde communicatie en niet het minst het ontwaken van de zwarte bevolking zelf.