De eerste vestigingen van Europeanen vonden plaats in Florida, waar Franse hugenoten en Spanjaarden tussen 1562 en 1568 heftig streden om de voorrang. De Spanjaarden zegevierden en stichtten in 1567 St. Augustine. In het begin van de 17de eeuw vestigden de Spanjaarden zich definitief in Nieuw-Mexico (1609 stichting van Santa Fe). In het naar de Engelse ‘virgin queen’ Elizabeth I genoemde Virginia slaagden de Engelsen onder leiding van John Smith erin om in 1607 een kolonie te vestigen. Een tweede Engelse vestiging kwam tot stand toen in 1620 de Pilgrim Fathers met het schip de Mayflower landden op de kust van Massachusetts en de kolonie Plymouth stichtten. In de daaropvolgende jaren werden zij gevolgd door de puriteinen, die in 1630 Boston stichtten. In dienst van de Republiek der Verenigde Nederlanden ontdekte de Engelsman Henry Hudson de naar hem genoemde rivier tot aan Albany en in 1624 begon de nederzetting op het eiland Manhattan. Nadat de hele kust verdeeld was, ontwikkelden de kolonies zich al naar gelang hun herkomst en ligging. Vanuit de Engelse kolonie Massachusetts ontstonden de nieuwe kolonies Connecticut en Rhode Island. In het zuiden ontstonden Maryland, Carolina (1663; in 1729 gesplitst in North en South Carolina) en Georgia (1731). In 1681 verwierf de leider van de Quakers, William Penn, het recht tot kolonisatie in het naar hem genoemde Pennsylvania. Engeland ging steeds meer domineren langs de oostkust; de Nederlandse kolonie Nieuw-Nederland, die eerst zelf Nieuw-Zweden opslokte (1655), werd in 1664 veroverd en daarmee strekte het Engelse gebied zich uit van Canada tot Florida. In dit hele gebied werden Indianenstammen in bloedige oorlogen onderworpen.

Aanvankelijk waren de verschillen tussen de kolonies zeer groot, in economisch zowel als in godsdienstig opzicht. In de 18de eeuw werd godsdienstige tolerantie algemeen. Economisch ontstond een tegenstelling tussen het Noorden, dat weinig slavernij had en een gebied was van kleine boeren en handelaars, en het Zuiden, dat steeds meer bepaald werd door het systeem van de slavernij, effectief op de grote plantages van tabak, rijst en later in de eeuw, katoen. De saamhorigheid in het hele gebied groeide vooral door de voortdurende strijd tegen de Fransen in Canada en door de expansie naar het westen. De Europese oorlogen werden ook in de Nieuwe Wereld gevoerd en leidden ten slotte in de French and Indian War (in Europa Zevenjarige Oorlog geheten) tot de verovering van Canada, dat in 1763 door Frankrijk werd afgestaan. Daarmee leek Engeland oppermachtig, maar juist de uitputtende oorlogen brachten het moederland ertoe steeds zwaardere belastingen op de kolonisten te leggen. Het mercantilistische systeem werd door de kolonisten gevoeld als uitbuiting en het verzet daartegen begon al in 1760. Het verzet mondde ten slotte uit in een oorlog, waarin op 2 juli 1776 de onafhankelijkheid werd uitgeroepen. De onafhankelijkheid werd verdedigd in de op 4 juli aanvaarde, door Thomas Jefferson geschreven Declaration of Independence. Voor de ontwikkelingen, leidend tot de oorlog waarin de dertien koloniën in Noord-Amerika zich vrijvochten van Engeland, en voor de gebeurtenissen in de oorlog (1775–1783).