In de praktijk bleek de nieuwe grondwet heel wat beter te voldoen dan het oude systeem. Washington omringde zich met bekwame medewerkers als Thomas Jefferson (Buitenlandse Zaken) en Alexander Hamilton (Financiën). Maar in die twee mannen was ook de principiële verdeeldheid gegeven die de Amerikaanse politiek verder zou bepalen. Hamilton representeerde de handel en de industrie van het Noorden, die belang hadden bij een sterke organisatie van de centrale regering en bij een gezonde financiële politiek door afbetaling van de schulden en herwaardering van het geld; Jefferson kwam op voor de belangen van de landbouw in het Zuiden en Westen en was daarom geporteerd voor meer economische vrijheid en in het algemeen voor meer rechten voor de afzonderlijke staten. Het was Hamilton die door oprichting van een Nationale Bank orde op zaken wist te stellen en die daardoor de steun van Washington kreeg. Om hen heen concentreerde zich een partij die zich de Federalisten ging noemen. Daartegenover kregen Jeffersons aanhangers de naam Republikeinen. Maar van een grondige organisatie zoals later was nog geen sprake. Washington werd in 1797 opgevolgd door John Adams die ook Federalist was, maar in 1800 wonnen de Republikeinen de verkiezingen en in 1801 werd Jefferson president. Hij bleek echter zijn idealen van states’ rights moeilijk te kunnen volhouden; hij regeerde met veel gezag en kende niet eens het Congres in zijn belangrijkste beslissing, de aankoop van het zgn. Louisiana-territorium van Napoleon in 1803. Het gebied van de Unie werd daardoor verdubbeld. Even eigenzinnig probeerde hij de Amerikaanse neutraliteit te handhaven in de Europese oorlogen van deze tijd. In 1807 trachtte hij Engeland tot eerbiediging van de Amerikaanse rechten te dwingen, door een compleet handelsembargo af te kondigen, dat echter weinig effect sorteerde. Jeffersons opvolger, James Madison, een geleerde onpraktische man, liet zich verleiden tot een oorlogsverklaring aan Engeland in 1812. Met wisselend succes werd gestreden (de Engelsen veroverden o.m. Washington en verbrandden het Witte Huis), maar op het einde, 24 december 1814 werd bij de Vrede van Gent de status quo hersteld. Van de Amerikaanse bedoelingen Engeland ter zee in te tomen en Canada te veroveren, was niets terechtgekomen. Deze tweede oorlog tegen Engeland vond daarin zijn voornaamste betekenis dat het Amerikaanse nationale gevoel als het ware bezegeld werd. Na deze oorlog zou Amerika zich een eeuw lang buiten de Europese politiek houden, volledig geoccupeerd met de eigen opbouw en problemen.

De oorlog had de binnenlandse partijen tot elkaar gebracht. Federalisten en Republikeinen smolten samen tot de partij Nationale Republikeinen. Madisons opvolger, James Monroe, werd in 1820 zelfs zonder noemenswaardige tegenstand herkozen. Men noemt deze periode daarom ook wel de Era of good feeling. In allerlei zaken werd er de nadruk op gelegd dat de nationale eenheid boven de verdeeldheid van de staten ging. Men kan zeggen dat ook de Monroe-leer een uiting was van nationaal bewustzijn. Deze leer werd de grondwet van het Amerikaanse isolationisme, dat lang de buitenlandse politiek kenmerkte.