Reagan beloofde de kiezers nationale trots, herstel van de Amerikaanse identiteit, en vooral een einde aan de bureaucratische bemoeizucht van de federale regering. Reagan, die in 1984 werd herkozen, voerde enorme belastingverlagingen door. Deze liet hij echter gepaard gaan met een forse stijging van de defensiebegroting, waardoor de overheidsuitgaven toch nog onbeheersbaar werden en er een enorm begrotingstekort ontstond. Dit alles ging ten koste van de sociale zorg voor de minder bedeelden.

Zijn buitenlandse beleid was in hoge mate gericht op het terugdringen van het communisme (containment); daadwerkelijk gebeurde dat in Grenada (1983), El Salvador en Nicaragua. Het leidde tevens tot zware bewapening, tot afkoeling van de economische en culturele betrekkingen met de Sovjet-Unie, tot trouwbetuigingen aan Taiwan. Reagans harde lijn moest duidelijk maken dat de Verenigde Staten na het debacle in Vietnam weer zelfverzekerd de eerste plaats in de internationale politiek moesten bezetten.

Dat plan liep echter schipbreuk toen in 1986 de Iran-contra-affaire aan het licht kwam. Meer succes had hij in zijn beleid ten opzichte van de Sovjet-Unie. Maar de dooi in de betrekkingen tussen de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten was eerder de verdienste van de nieuwe Sovjetleider Michail Gorbatsjov dan van Reagan. De besprekingen tussen de beide supermachten leidden tot verregaande wapenbeheersingsakkoorden.