Onder de miljoenen die in het Amerikaanse arbeidsproces werden opgenomen, kwam het slechts langzaam tot organisatie. Deze was in de eerste tijd sterk romantisch en idealistisch. De eerste National Labor Union, gesticht in 1866, streed voor de achturige werkdag, maar faalde toen zij zich in 1872 omvormde tot een politieke partij, de National Labor Reform Party. De jaren van industriële expansie na 1870 leidden tot vele arbeidsconflicten, zoals het verzet van de Ierse mijnwerkers, de ‘Molly Maguires’ in Pennsylvania in 1875, de algemene spoorwegstaking bij de Baltimore and Ohio-Railroad in 1877, bedwongen door federale troepen en de Haymarket Massacre van 1886, een botsing tussen politie en anarchisten in Chicago.
De belangrijkste organisatie van de arbeiders in deze jaren was die van de Knights of Labor, geleid door Terence Powderly. Zij streed zowel voor politieke als voor arbeidsverbeteringen, maar werd ten slotte overvleugeld door de in 1886 opgerichte American Federation of Labor (AFL), die onder leiding van Samuel Gompers een veel zakelijker programma voorstond. Felle botsingen, zoals de Homestead Massacre (1892), waarbij de arbeiders in de staalfabrieken van Carnegie vochten met de Pinkerton-detectives, en de Pullman-staking (1896) die het hele treinverkeer in het Midden-Westen stillegde, gaven wel voedsel aan een zekere radicalisering en leidden mede tot de opkomst van een meer extreme arbeidersorganisatie, de Industrial Workers of the World (1905), die de nadruk legde op de organisatie van ongeschoolde arbeiders en een totale afschaffing van het bestaande loonstelsel eiste. Maar op den duur hadden zulke echt revolutionaire bewegingen in het behoudende Amerika geen kans, de toekomst was aan de pragmatische vakbonden die binnen het bestaande bestel hun eisen wilden verwezenlijken. Door de AFL kwam in 1914 een antitrustwet tot stand, die bescherming bood aan de vakbonden.