De Verenigde Staten kennen sedert de onafhankelijkheid een tweepartijenstelsel. De huidige twee partijen, de Republikeinen (Republican Party, symbool: de olifant) en de Democraten (Democratic Party, symbool: de ezel) stammen van vóór de Burgeroorlog. Sedertdien hebben zij het politieke leven gedomineerd. Iedere president sedert 1860 is gekozen als kandidaat van één van beide partijen. Ook bij de keuze van de gouverneurs en van de vertegenwoordigende organen in de staten geven deze partijen de toon aan. Wel stellen bijv. de Socialist Party, de Socialist Labor Party of de Prohibition Party bij allerlei verkiezingen ook kandidaten, maar in de praktijk is het vrijwel onmogelijk om gekozen te worden zonder de steun van één van beide partijen. De Amerikaanse communisten, verenigd in de Socialist Workers Party, spelen geen rol van betekenis. Op nationaal niveau zijn beide partijen evenwel niet veel meer dan losse, voortdurend veranderende electorale coalities, die om de vier jaar met veel moeite geactiveerd moeten worden om zich eensgezind achter een presidentskandidaat te scharen. Op het niveau van de federale staten en lager vertonen de partijen meer samenhang, maar zij verschillen in een aantal opzichten aanzienlijk van bijv. de grote politieke partijen in Europa. Zo kennen zij bijv. bijna geen betalende leden en worden partijbijeenkomsten, zo zij al belegd worden, door weinig mensen bezocht. Ook doen de partijen niet aan voorlichtings- of vormingswerk en ontbreekt een beginselprogramma. Er is geen partijbureaucratie en zowel op nationaal niveau als op dat van de staten beschikken de partijen slechts over een kleine staf van betaalde krachten. De partijorganisaties zijn er vnl. om bij verkiezingen kandidaten te steunen en dat maakt dat hun activiteiten heel tijdelijk zijn. Beide partijen hebben weliswaar een nationaal comité waarin één man en één vrouw uit ieder van de vijftig staten zitting hebben, maar dit comité heeft zeer beperkte bevoegdheden, evenals de nationale voorzitter die door het comité wordt aangewezen. De voorzitter is geen partijleider in de Europese betekenis van het woord. Is de partij op nationaal niveau aan de macht, dan bepaalt het Witte Huis de partijlijn. Is zij in de oppositie dan hebben invloedrijke leden van het Congres of gouverneurs het voor het zeggen. De structurele en ideologische zwakte van beide partijen heeft haar weerslag in het Congres. Niet zelden stemmen bijv. rechtse Republikeinen en Democraten uit het zuiden samen vóór of tegen een wetsontwerp. Vertegenwoordigers van minderheden vormen stemblokken ongeacht hun partijachtergrond. De activiteiten van de lobbyisten, m.n. in de Senaat, hebben meer invloed dan de partijdiscipline.

De grootste overkoepelende vakbondsorganisatie is de American Federation of Labor-Congress of Industrial Organizations (AFL-CIO) met 13,9 miljoen van de in totaal 16,7 miljoen vakbondsleden (18% van de totale beroepsbevolking). Enkele zeer machtige categorale bonden, de bond van mijnwerkers en de bond van vrachtwagenchauffeurs (teamsters), zijn niet bij de AFL-CIO aangesloten.