De industriële expansie vereiste veel arbeidskrachten en deze werden geput uit de voortdurende en in omvang toenemende stroom van immigranten. In 1800 woonden in de Verenigde Staten ruim 5 miljoen mensen, in 1860 31 miljoen, in 1880 50 miljoen, in 1900 75 miljoen, in 1920 105 miljoen. Er waren jaren dat er meer dan een miljoen mensen binnenkwamen (1907: 1.285.349). De eerste stroom van immigranten kwam uit West-Europa, in het midden van de 19de eeuw vooral uit Ierland, Duitsland en Scandinavië.

In de jaren na 1885 begon de immigratie uit Zuid- en Oost-Europa, m.n. uit Rusland (vervolgde joden) en Italië. Een groot deel van de gelukzoekers vulde algauw de slums van de grote steden. Bovendien ontstond in het land een antivreemdelingensentiment, het zgn. ‘nativism’. In de laatste decennia van de eeuw vonden lynchpartijen plaats van Italianen en Chinezen en deze laatsten werden door de Wet van 1882 zelfs geheel geweerd. Met Japan kwam het in 1907 tot een afspraak de immigratie te stoppen. Een algehele inperking van de immigratie was pas mogelijk toen in de industrie een zekere verzadiging was bereikt. Bij de immigratiewetten van 1921 en 1924 werden quota opgesteld voor de verschillende nationaliteiten, waardoor een drastische beperking van de immigrantenstroom werd bereikt.